De column van vrijdag 4 september 2020 eindigde als volgt:
De eerste grote etalage die hij ziet maakt zoveel indruk op hem dat hij heel verbaasd en heel hard uitroept: “Wat is dat voor een raar ding. Zoiets heb ik nog nooit gezien. Wat is dat dan? Ken jij dit wel dan?”.
Column 11 september 2020 uit het boek ROTZAKKEN, HOOFDSTUK 3
De mensen rondom ons blijven plots stil staan en zien mijn man zeer opgetogen naar die etalage turen, ze zien hem uitdrukkelijk wijzen en horen zijn geroep. Mijn directe gedachte is: ‘Oeps, daar hoor ik niet bij! ‘Sorry dames, heren, therapeuten en artsen, geneesheren, kunnen jullie ons niet inlichten’?
Bij alle zorgen hoort dus zeker ook nog een gevoel van gêne, van schaamte. Als mens weet je niet hoe je met dergelijke onverwachte situaties moet of kunt omgaan. Alles in ons leven wat er rondom ons gebeurt, is voor ons gewoon en normaal. Maar voor de zieke blijft alles nieuw. Hij beleeft de hele wereld wel op een zeer interessante manier. En door zijn steeds maar nieuwe ontdekkingen blijven wij ons verbazen. Je komt ook bij vrolijke situaties uit.
Een voorbeeld: iedere keer als wij naar Brabant, naar familie, rijden, zien we bij het verlaten van de autoweg een kunstobject staan. Een grote fiets. Nog voor dat we de autoweg verlaten maken we hem er op attent. We kunnen die fiets dan nog niet zien. “Papa, we weten een heel mooi kunstwerk te staan en dat heb jij nog nooit gezien” hoort hij van de dochter(s). En dan zit hij stomverbaasd te kijken naar een object wat hij al meerdere keren gezien heeft. Het stuur van die fiets is op goothoogte van het appartementencomplex waarvoor de fiets staat. Het zadel op de hoogte van een paar verdiepingen. Voor ons een herkenbare herhaling. Voor hun vader steeds een nieuwe belevenis. “Goh wat mooi, dat heb ik nog nooit gezien. Zou dat er al lang staan?” Vraagt hij iedere keer weer opnieuw. Natuurlijk staat die fiets er al lang, stond er al voordat hij ziek werd. Maar voor hem blijft het altijd weer een nieuwe belevenis. Hij verdiept zich er iedere keer weer opnieuw in en gaat er ook steeds volledig in op. Gelukkig kun je er dus af en toe een grapje over maken. Hoe kun je als leek begrijpen dat alle begrip zo weg kan zijn? Een bacterie, een virusje? En dan zo’n schade in het brein, in die hersenen van een mens?
We gaan alweer met de auto naar Brabant. Als we Roermond naderen (zo’n vijftien kilometer rijden) zijn we voor hem al in Brabant aangekomen. “Maar we moeten nog meer dan honderd kilometer rijden,” ga ik dan maar weer uitleggen. Dan hoor ik naast mij in de auto: “Is dat echt waar, denk jij dat het zover is? Dan gaan we de hele wereld over toch?” Er is helemaal geen besef omtrent de situatie. Totaal geen inzicht over de betekenis: ‘we zijn er nog lang niet’.
Gelukkig gaan we een klein beetje herkenning op den duur wel terugvinden. Het schijnt dat er bij een paar bezoeken toch weer iets naar voren komt, zodat hij zich wel summier iets kan herinneren of dat hij wel een lichtpuntje ziet. Ongeveer zo’n vier weken gaat het zo door. PAAZ-afdeling, therapie, wachten en vervelen en nog eens wachten. Dan wil onze patiënt wel naar huis. Maar er moet eerst een gesprek komen met de therapeut of psychiater.
opnieuw Intensive Care
Het is dan 21 mei 1990. Er komt een telefoontje:” Met het Monseigneur Driessen Paviljoen. We hebben helaas niet zo’n leuk bericht voor u.” Het is even stil aan beide kanten van de lijn. En dan: “Uw man ligt weer in het ziekenhuis. U kunt daar contact opnemen, met afdeling elf.” Dat is dus alweer de ic-afdeling. Alweer Intensive Care. “We raden u aan om direct te bellen.” Ja, dat doe ik dan ook. We kunnen met spoed komen. Door al dat gedoe weten wij het blijkbaar ook niet meer. De dochters en ik gaan namelijk netjes in de wachtkamer zitten wachten, totdat iemand komt en zegt dat we meteen naar binnen moeten gaan. Het schijnt goed mis te zijn. We horen dat mijn man weer een epileptische aanval had. Dat hij weer gereanimeerd is en nu ligt bij te komen. Het insult was dus weer heftig. Later horen we dat de aanvallen van Tonisch Clonische aard zijn. Als we hem zien liggen bloedt hij aan de achterkant van zijn hoofd. Hij is achterover gevallen. De wond is minder erg en hoeft niet gehecht te worden. Verder is er geen schade dus valt het gelukkig mee. Er ligt opnieuw een totaal verwarde man. Maar nu komt het ook door de injectie die hij gekregen heeft. Om de verkrampte spieren te verslappen heeft hij namelijk valium gekregen. Daardoor is hij in een zeer vrolijke stemming. Hij straalt en lacht. En als ik hem dan vraag waarom hij zo vrolijk is, vertelt hij dat hij alleen maar mooie vrouwen ziet, heel mooie naakte vrouwen. Wij suggereren dat hij dan wel in Surabaya zal zijn. Nou dat is hij ook en hij wil daar wel blijven. Later weet hij helemaal niet meer dat wij bij zijn bed hebben gestaan.
De dag na die aanval wordt hij opnieuw naar de afdeling neurologie overgeplaatst. Het is niet gek dat hij van de Intensive Care afgaat. We horen dat hij daar de laatste uren rechtop in zijn bed heeft gezeten om verbaasd en nieuwsgierig rond te kijken. Hij wilde weleens weten wat die verplegers en verpleegsters met al die patiënten in die bedden aan het doen waren. Zal best een mooi gezicht zijn geweest. Hij moest wel plat blijven liggen maar had daar juist geen zin in. Het is en blijft een lekkere eigenwijze.
terug naar neurologie
Of die epileptische aanval met opwinding te maken had, weten we niet. Het is wel duidelijk dat mijn man zich danig had opgewonden. De psychiater had met hem afgesproken om op maandag 21 mei een gesprek met hem te hebben. Het schijnt dat hij die hele dag heeft zitten wachten en lopen zoeken. Er kwam geen psychiater, er was dus ook geen gesprek. In de vroege avond ging het mis.
Op tweeëntwintig mei wordt Cees opnieuw op de afdeling neurologie opgenomen. Hij ligt weer apart op een kamer. Exact dezelfde kamer waar hij eerst lag. Opnieuw gaan we alles plannen en aanpassen aan het schema en ritme van het ziekenhuis. Weer andere tijden voor bezoek. We nemen ook weer diverse spullen tegen de verveling en ter lering mee.
Reageren? Informatie? anskreb@ziggo.nl